Als standaard opzegtermijn geldt één maand.
Die kan in onderling overleg langer of korter gelden. De wet staat echter niet toe dat de opzegtermijn langer is dan zes maanden. De wet bepaalt ook dat de opzegtermijn voor de werkgever minstens twee keer zo lang moet zijn als die van de werknemer, indien de termijn voor de werknemer langer dan één maand is. Werkgevers en werknemers kunnen hiervan afwijken
door er in de cao afspraken over te maken.
Opzegtermijn werkgever
Bij een arbeidsrelatie van:
- korter dan 5 jaar: 1 maand;
- tussen de 5 en 10 jaar: 2 maanden;
- tussen de 10 en 15 jaar: 3 maanden;
- 15 jaar en langer: 4 maanden.
Bij de berekening van de opzegtermijn kijkt men naar de totale duur van de arbeidsrelatie. Ook tijdelijke arbeidsovereenkomsten tellen mee, mits ze vooraf zijn gegaan aan het vaste dienstverband zonder dat er langer dan drie maanden tussen heeft gezeten. De opzegtermijn mag schriftelijk worden verlengd als de werknemer het daar mee eens is. Een opzegtermijn mag ook korter zijn, maar dat kan alleen als het in de cao staat.
Voor oudere werknemers die bij begin 1999 45 jaar of ouder waren, gelden aparte regels. Zij hebben een langere opzegtermijn opgebouwd waar de werkgever zich verplicht aan moet houden. 45-jarigen die na 1998 van werkgever zijn veranderd, hebben niet langer recht op die verlengde opzegtermijn.
Is het bedrijf failliet, dan kan ontslag worden verleend zonder dat een ontslagvergunning is aangevraagd. De curator kan de arbeidsovereenkomst opzeggen. Hij/zij moet daarbij wel een opzegtermijn van uiterlijk zes weken in acht nemen.
De opzegtermijn wordt met één maand verkort als de werkgever een ontslagvergunning van het UWV heeft gekregen, mits er teminste één maand opzegtermijn overblijft. Ook hiervan kan weer via een cao worden afgeweken.
Heeft een kantonrechter de arbeidsovereenkomst opgezegd, dan is er geen opzegtermijn meer. Dat betekent dat u in zo’n geval eerder uw recht op een WW-uitkering kan doen gelden, dan wanneer u via een ontslagvergunning van het UWV wordt ontslagen, met inachtneming van de opzegtermijn.
De overheid heeft daar een stokje voor gestoken: Uw recht op een WW-uitkering begint pas na het verstrijken van een wachttijd. Dat heet de “fictieve opzegtermijn”. Elke ontslagen werknemer krijgt pas een WW-uitkering na een periode die gelijk is aan de opzegtermijn die voor de werkgever in kwestie geldt. Dat betekent dat als u per direct door de kantonrechter wordt ontslagen, u nog niet direct recht heeft op een WW-uitkering. Dat recht gaat pas in na een periode, de opzegtermijn, waar uw werkgever zich normaal gesproken aan te houden zou hebben.
De kantonrechter houdt daar bij zijn uitspraak geen rekening mee. Hij kent een gouden handdruk toe zonder te kijken naar de fictieve opzegtermijn. Hierover moet u onderhandelen met uw werkgever. De bedoeling is dat u op een of andere manier financiële compensatie krijgt voor de periode dat u geen aanspraak kunt maken op een WW-uitkering. Dit onderhandelen kunt u niet alleen. U heeft hiervoor een deskundige nodig.